6.4 Benchlearning: minder huurders met een betaalrisico
Sinds de benchmark 2019 bieden verdiepende benchmark-indicatoren meer inzichten in de lokale situatie van Beschikbaarheid & betaalbaarheid. Het gaat dan met name om de woonsituatie van huurders en de prijs-kwaliteitverhouding van huurwoningen. De betaalbaarheid van de sociale voorraad wordt gemeten aan de hand van drie indicatoren: de gemiddelde netto huurquote, het aandeel huurders met een betaalrisico en de gemiddelde huur per vierkante meter[1] .
Tabel 6-4: Resultaten verdiepende indicatoren 2018-2019
2019 | 2020 | ||
Betaalbaarheid (Benchlearning) | Gemiddelde netto huurquote (werkgebied) | 23,1% | 22,8% |
Aandeel huurders met betaalrisico (werkgebied) | 16,4% | 14,3% | |
Gemiddelde huur per vierkante meter | € 7,20 | € 7,44 | |
Huisvesten doelgroepen (Benchlearning) | Toewijzingen EC-doelgroep midden + hoog | 4,5% | 4,8% |
De gemiddelde kale huurprijs per vierkante meter van zelfstandige DAEB-woningen stijgt van 7,20 euro naar 7,44 euro per woning. In tegenstelling tot de verdiepende benchmark-indicator ‘huur ten opzichte van maximaal toegestane huur’ hebben veranderingen in de WOZ-waarde geen invloed op de huur per vierkante meter. Daarmee is dit een stabielere indicator voor de prijs-kwaliteitverhouding dan de benchmarkindicator ‘Huur/maximaal toegestane huur’. In de huurquote wordt de huurprijs minus huurtoeslag afgezet tegen het besteedbaar inkomen. Dit percentage daalde van 23,1 procent in 2018 naar 22,8 procent in 2019, wat lijkt te duiden op een lichte verbetering in de betaalbaarheid.
Ook het aandeel huurders met een betaalrisico verbetert. Een huishouden heeft een betaalrisico wanneer het inkomen ontoereikend is om de huur plus overige noodzakelijke kosten van levensonderhoud te betalen. In de hoogte van deze ‘basisuitgaven’, die zijn opgesteld door het Nibud, wordt onderscheid gemaakt naar huishoudenssamenstelling, aantal leden van het huishouden en leeftijd. Het percentage huurders met een betaalrisico daalde van 16,4 procent begin 2018 naar 14,3 procent eind 2019. De grootste afname is zichtbaar bij paren met kinderen en eenoudergezinnen. Ondanks de lichte verbetering is het percentage huurders met een betaalrisico nog altijd hoog: voor maar liefst één op de zeven corporatiehuurders is het inkomen niet hoog genoeg om de huur en alle overige noodzakelijke lasten te betalen.
Met de nieuwe verdiepende indicator ‘Toewijzingen EC-doelgroep midden en hoog’ maakt de Aedes-benchmark inzichtelijk in hoeverre corporaties gebruikmaken van de vrije ruimte in de 80/10/10-regeling voor woningtoewijzingen. Deze 20 procent vrije ruimte wordt maar beperkt ingezet: 4,8 procent van de woningen wordt toegewezen aan huishoudens met een inkomen boven de (lage) EC-grens. Eén op de elf corporaties wijst meer dan 10 procent van de woningen toe aan deze huishoudens.
- 1 De indicatoren ‘Gemiddelde huurquote’ en ‘Aandeel huurders met betaalrisico’ zijn beschikbaar per gemeente in de Lokale Monitor Wonen. De indicatorwaarde voor een corporatie wordt bepaald naar rato van de zelfstandige DAEB-woningen over de verschillende gemeenten waarin de corporatie actief is. De cijfers uit de LMW hebben vanwege beschikbaarheid van CBS-data steeds betrekking op één jaar eerder dan de benchmarkindicatoren en betreffen niet alleen het DAEB-segment, maar de hele corporatievoorraad. Tot 2018 is het peilmoment 1 januari, vanaf 2019 is het peilmoment 31 december. Tussen de cijfers uit de vorige benchmark en deze benchmark zit dus twee jaar verschil.