3.2 Niet-beïnvloedbare bedrijfslasten en vennootschapsbelasting
Bij de niet-beïnvloedbare bedrijfslasten meten we de belastingen en heffingen waar corporaties geen invloed op hebben, zoals de verhuurderheffing, de OZB en overige gemeentelijke heffingen. Vanwege de omvang van de vennootschapsbelasting nemen we deze post vanaf dit jaar ook op. De niet-beïnvloedbare bedrijfslasten zijn met name door de toename van de vennootschapsbelasting en de verhuurderheffing verder gestegen tot 1.440 euro (vorig jaar nog 1.310 euro). Onderliggend zorgt de hogere WOZ-waarde voor een stijging als een corporatie geen aanspraak doet of kan doen op de heffingsverminderingen.
De totale (beïnvloedbare en niet-beïnvloedbare) bedrijfslasten van corporaties zijn het afgelopen jaar met 114 euro (6,2 procent) per vhe gestegen tot 1.955 euro (exclusief de Vpb). De stijging binnen de niet-beïnvloedbare bedrijfslasten met 96 euro komt in belangrijke mate door de stijging van de verhuurderheffing in 2020 met 86 euro per vhe. Over de hele linie zijn de niet-beïnvloedbare bedrijfslasten gestegen door een verdere toename van de WOZ-waarde.
Daarnaast zien we met name in de regio’s waar de afgelopen jaren de waardestijgingen relatief groot zijn geweest dat de netto lasten vanuit de verhuurderheffing sterker zijn opgelopen. Niet toevallig zijn dit tevens de stedelijke gebieden waar de opgaven voor corporaties groot zijn om te investeren in kwaliteit en beschikbaarheid. Zonder de invloed van de vennootschapsbelasting stegen in 2020 de niet-beïnvloedbare kosten voor alle corporaties samen van 1.013 naar 1.109 euro per vhe.
Het hoge aandeel van de niet-beïnvloedbare bedrijfslasten – maakt dat corporaties maar een beperkte invloed hebben op de totale bedrijfslasten (te weten 846 euro per vhe ten opzichte van 2.286 euro per vhe aan totale bedrijfslasten, inclusief Vpb). Dit komt neer op 37 procent van de totale bedrijfslasten, inclusief de ‘acute belastingdruk’ vanuit de vennootschapsbelasting.
Figuur 3-2: Ontwikkeling beïnvloedbare en niet-beïnvloedbare bedrijfslasten, 2013-2020
De zogenaamde ‘acute belastinglast’ van de vennootschapsbelasting is in 2020 gestegen met 34 euro per vhe (van 297 naar 331 euro). De per 1 januari 2019 ingevoerde ATAD-regeling leidt tot een hogere belastingdruk vanwege het beperken van de renteaftrek. We zien dat steeds meer corporaties in een zogenaamde betalende positie komen. Ten eerste doordat te compenseren verliezen uit het verleden zijn opgedroogd – mede door de stijgende WOZ-waarde van de woningvoorraad. Ten tweede doordat de eerdergenoemde ATAD-regeling een grotere invloed krijgt op de belastbare ‘winst’.
Het Vpb-tarief tot en met een belastbaar bedrag van 200.000 euro is in 2020 verlaagd van 19 procent naar 16,5 procent. Het hoge tarief is onveranderd 25 procent. Met fiscaal meerjarig compensabele verliezen uit het verleden hebben corporaties de effectieve belastingdruk in 2020 gemiddeld kunnen stabiliseren. De oplopende vennootschapsbelasting wordt naast de ATAD-regeling en de verminderde te compenseren verliezen ook steeds meer onder druk gezet door een kritische behandeling door de fiscus van de fiscale voorzieningen, zoals de fiscale onderhoudsvoorziening en het terugbrengen van de afwaardering naar lagere WOZ-waarden uit de crisisjaren.