6.4 Benchlearning: inzetten op minder huurders met een betaalrisico
Om meer inzicht te bieden in de betaalbaarheid van de sociale huurvoorraad meten we de gemiddelde netto huurquote, het aandeel huurders met een betaalrisico en de gemiddelde huur per vierkante meter[1] . Indicatoren in het kader van benchlearning bieden meer inzichten in de woonsituatie van huurders, de prijs-kwaliteitverhouding en het effect van inspanningen van de woningcorporatie. In onderstaande tabel staan de uitkomsten van de benchmark voor dit jaar en vorig jaar.
De cijfers zijn gebaseerd op de situatie van het einde van het genoemde jaar. Actuelere cijfers zijn niet mogelijk omdat het verzamelen en bewerken van inkomensgegevens door de Belastingdienst en het CBS minimaal een jaar in beslag neemt. De eenmalige huurverlaging is hierdoor niet in deze cijfers opgenomen. Ook de enorme prijsstijgingen van energie zijn nog niet verwerkt bij het bepalen van de betaalrisico.
Tabel 6-4: Resultaten benchlearning-indicatoren 2020-2021
2020 | 2021 | ||
Betaalbaarheid (Benchlearning) | Gemiddelde netto huurquote (werkgebied) | 22,8% | 22,4% |
Aandeel huurders met betaalrisico (werkgebied) | 14,3% | 10,8% | |
Gemiddelde huur per vierkante meter | € 7,44 | € 7,50 | |
Huisvesten doelgroepen (Benchlearning) | Toewijzingen EC-doelgroep midden + hoog | 4,8% | 4,7% |
In de huurquote wordt de huurprijs minus huurtoeslag afgezet tegen het besteedbaar inkomen. Dit percentage daalde van 22,8 procent eind 2019 naar 22,4 procent eind 2020. Dit impliceert een lichte verbetering in de betaalbaarheid. Ook in het aandeel huurders met een betaalrisico is een verbetering zichtbaar. Een huishouden heeft een betaalrisico wanneer het inkomen ontoereikend is om de huur plus overige noodzakelijke kosten van levensonderhoud te betalen. De hoogte van deze ‘basisuitgaven’ zijn opgesteld door het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Het Nibud maakt onderscheid naar huishoudsamenstelling, aantal leden van het huishouden en leeftijd. Het percentage huurders met een betaalrisico daalde van 14,3 procent in 2019 naar 10,8 procent in 2020. Een aandachtspunt bij de interpretatie van de benchlearningindicatoren is de peildatum van de cijfers. In 2022 zijn met de energieprijzen en kosten voor levensonderhoud zeer sterk gestegen. Het over 2020 gemeten aandeel huurders met een betaalrisico sluit hierdoor niet meer goed aan bij de huidige werkelijkheid.
De gemiddelde kale huurprijs per vierkante meter van zelfstandige DAEB-woningen stijgt licht, van 7,44 euro eind 2020 naar 7,50 euro eind 2021. De huur per vierkante meter stijgt daarmee met ruim minder dan de inflatie. Dit is een gevolg van de huurbevriezing en huurverlaging die in 2021 van kracht waren. In de benchlearningindicator ‘Toewijzingen EC-doelgroep midden + hoog’ meten we in hoeverre corporaties gebruikmaken van de vrije ruimte in de 80/10/10-regeling voor woningtoewijzingen die in 2021 gold. Deze 20 procent vrije ruimte werd, net als in 2020, maar beperkt ingezet: 4,7 procent van de woningen (DAEB en niet-DAEB) wijzen corporaties toe aan huishoudens met een inkomen boven de (lage) EC-grens.
- 1 De indicatoren ‘Gemiddelde huurquote’ en ‘Aandeel huurders met betaalrisico’ zijn beschikbaar per gemeente in de Lokale Monitor Wonen (LMW). De indicatorwaarde voor een corporatie wordt bepaald naar rato van de zelfstandige DAEB-voorraad over de verschillende gemeenten waarin de corporatie actief is. De cijfers uit de LMW hebben vanwege beschikbaarheid van CBS-data steeds betrekking op het voorgaande jaar (dus 2019 en 2020 in de tabel) en betreffen niet alleen het DAEB-segment, maar de hele corporatievoorraad.